ToengToeng
 
Oetjah-Atjeh, babbelen onder de waringin

Klik hier om deel een te lezen
Klik hier om deel twee te lezen
Klik hier om deel drie te lezen


Van Atjeh naar Mejong Lodaja, deel vier
leestijd: plm 8 min

Willem hervond zijn belangstelling voor Tjoets paardrijkunsten toen zijn eerste tijgertocht op een fiasco uitgelopen was. Hij had veel te veel geld moeten betalen voor de dragers, zoals Tjoet gewaarschuwd had, en hij had een onkundige spoorzoeker in dienst genomen die het gezelschap overal heen leidde, maar niet naar de tijger. Zijn rijke opdrachtgever had zijn geduld verloren en zich teruggetrokken zonder een cent te betalen. 
Niet in het minst ontmoedigd smeedde hij nieuwe plannen.
‘Dat gedoe met die dragers was inderdaad te veel soesah,’ moest hij zijn vrouw gelijk geven. ‘Ik ga het heel anders aanpakken. Kleiner. Geen gesleep meer met tenten en kisten door de rimboe. Ik alleen, met een goede spoorzoeker.’
‘En waar wil je die vinden?’
‘Ik kom er wel een op het spoor,’ grapte hij. 
Hij was van plan een tijgerval te ontwerpen die hij kon monteren op de plek waar zijn spoorzoeker een tijger vermoedde en die hij weer kon demonteren als de tijger gevangen was. Hij zou verschillende prototypen ontwikkelen en de ervaring zou hem moeten leren welke het meest geschikt was voor zijn doel. Zijn enige probleem was geldgebrek, het erfenisje van zijn grootmoeder was na het mislukte safariavontuur danig geslonken. Geërgerd besefte hij dat hij zijn plannen zou moeten opschorten tot hij weer genoeg geld had.
Dat bracht zijn gedachten terug naar zijn eerste dag in Atjeh. Hij herinnerde zich hoe Tjoet hem als een gewiekste amazone zijn geldbuidel afhandig had gemaakt. Die handigheid kwam hem goed van pas. Tjoet zag er geen been in van tijd tot tijd nog eens in wilde galop het havengebied te bestormen. De spanning van een snelle overval wond haar nog steeds op, maar met een klein kind thuis ging ze er toch niet zo vaak op uit als Willem zou willen en zijn financiële middelen werden langzamer aangevuld dan wenselijk was. 
Maar de tijd zat hem mee. De politieke verwikkelingen na de opening van het Suezkanaal stortten zich als een vloedgolf over het land en Willem, de opportunist, hoefde zich maar mee te laten drijven. Hij wist hoe hij de ruziënde oeleëbalangs en oelama’s moest bespelen en met zijn vlotte babbel wist hij eveneens binnen te dringen in kringen van het blanke binnenlandse bestuur, waar hij zich voordeed als raadgever. Hij genoot van het spel en had steeds de winnende kaarten in handen. 

Toen Arie Bontje hem onverwacht op kwam zoeken, voelde hij zich zelfverzekerder dan ooit.
‘Hoe zit het, weet je inmiddels een goed glas whisky te waarderen?’
‘Man, we hebben elkaar in geen acht jaar gezien, je bent zeker vergeten dat ik mohammedaan geworden ben! Hier komt geen druppel alcohol in huis.’
‘Nou, dan drink ik die fles zelf maar leeg, op de voorgalerij. Weet je zeker dat je niet meedoet?’
Natuurlijk nam Willem een glaasje om zijn vriend niet teleur te stellen, maar de tranen sprongen nog steeds in zijn ogen bij het scherpe vocht.
‘We hebben al zo lang niets van elkaar gehoord,' begon Arie, ' blijkbaar zijn we allebei geen brievenschrijvers. Ik begon me zo langzamerhand af te vragen hoe het met je zou gaan en met die kleine Tjoet. Zijn jullie nog steeds samen?’
‘Jazeker, en sterker nog: we hebben een dochter.’
‘Gefeliciteerd. Maar je beseft wel dat je ook voor een zoon moet zorgen, hè?’
Dat was een onderwerp waar Willem niet op in wilde gaan, hij gooide het over een andere boeg. ‘Je bent dik geworden, man. Die Yajoek zorgt zeker goed voor je?’
‘Yajoek is het beste dat me kon overkomen,' met een blik van verstandhouding voegde Arie eraan toe: 'In meer dan één opzicht.’
‘Ben je met haar getrouwd?’
‘Ha, ha, nee, natuurlijk niet. Ik ken er maar één die daar ingetrapt is.’ Met een spottend lachje  schonk Arie de glazen nog eens vol. Na het tweede glas werd Willem al licht in zijn hoofd en na het derde glas kwam zijn tong los. Op Aries vraag waar hij zijn dagen mee vulde, schepte hij op dat hij tegenwoordig bestuursadviseur was. Dat klonk aardig pretentieus maar het was niet al te ver bezijden de waarheid. En het was beter dan het verhaal over zijn safarifiasco.
Arie trok waarderend een wenkbrauw op. ‘Nou, nou, ik wist indertijd al dat je niet echt geïnteresseerd was in de handel en ik heb me vaak afgevraagd hoe je je brood verdiende, maar dit had ik niet verwacht.'
‘Ach handel... Het is afhankelijk van wie ik voor me heb. Ik ben niet vies van een handeltje. Ik ken de inheemse officieren die in het geheim van alles en nog wat smokkelen en ik bemiddel graag in hun transacties. Maar de diplomatieke kringen zijn spannender.’
Enthousiast sprong hij op van zijn stoel en deed met brede armgebaren zijn betoog. ‘Ik heb gewerkt als tussenpersoon voor de sultan en voor de buitenlandse kopstukken die allemaal een stuk van de Atjehse taart willen hebben. Ik ben bij de Turkse vertegenwoordiger geweest en bij Racchia, de diplomatieke agent van Italië. Ik heb William Read gesproken in Singapore, dat is de consul-generaal der Nederlanden, weet je, geen kleine jongen.’
‘Ja, ik weet wie William Read is’.
Het werd snel donker. Arie sloeg een mug van zijn wang en Willem draaide de Petromax-lamp hoger.
‘Ik heb zelfs Studer, de Amerikaanse consul, mijn diensten aangeboden,’ blufte hij verder. Arie luisterde geduldig hoewel er af en toe een sceptisch trekje rond zijn mond lag. ‘Dat klinkt alsof er ergens iets tussen gekomen is. Je praat in de voltooide tijd.’
Het vierde glas whisky maakte Willem openhartiger dan hij na het derde glas had willen zijn. ‘Nou, eerlijk gezegd ben ik er sinds kort uitgestapt. Ha, ha, het waren lucratieve zaakjes maar toen de hoge heren in de gaten kregen dat ze er niets mee opschoten, heb ik me maar gauw van het diplomatieke toneel teruggetrokken.’
‘Je had je hand overspeeld?’
‘Ja. Maar mijn geldbuidel is weer goed gevuld en met de incidentele aanvullingen van Tjoet kan ik me veroorloven een tijdje in de luwte te blijven.’
Arie keek om zich heen naar het eenvoudige huis met de kleine tuin. ‘Waar heb je al dat geld voor nodig dan? Je besteedt het niet aan een fatsoenlijk huis in ieder geval. Je weet toch wel dat wij onze stand op moeten houden, hier in Indië?’
‘Och, daar hecht ik niet zoveel waarde aan. Laat andere Hollanders hun stand maar ophouden.’
Het commentaar op Willems huis was een kleine wanklank die niettemin afbreuk deed aan de onbevangen sfeer. Het leek alsof Arie dit moment afgewacht had om een serieuzer onderwerp aan te snijden. ‘Soedah. Ik ben niet helemaal naar Meulaboh gekomen om over je huis te praten. Jij houdt je al een tijdje afzijdig en waarschijnlijk is het je daardoor ontgaan hoe urgent de problemen inmiddels geworden zijn.’
Willem wapperde zich koelte toe met het dagblad dat op tafel lag. ‘Ik lees de krant hoor.’
‘Dit staat nog niet tot in detail in de krant. Je weet dat het in het binnenland steeds onrustiger wordt. De macht van de sultan brokkelt af en de vorstendommetjes staan elkaar naar het leven.’
‘Ja, ja, daar weet ik alles van: de sultan deelt handelsfaciliteiten uit om zijn machtspositie te consolideren. Ik zorg wel dat ik op de hoogte blijf van de krachtsverhoudingen aan de hoven. Die kennis heeft me tot nu toe geen windeieren gelegd.’
‘Ik hoor je, ik hoor je, maar er is meer aan de hand. Sinds de opening van het Suezkanaal is de spanning steeds hoger opgelopen. De piraterij in de wateren van Straat Malakka is nog nooit zo erg geweest en Nederland probeert de sultan zover te krijgen hier een eind aan te maken. Maar de sultan werkt niet mee.’
Willem was als een leeggelopen ballon in zijn stoel gezakt en kon niet veel belangstelling meer opbrengen, maar Arie wist hem met zijn volgende opmerking weer bij de les te krijgen. ‘Jij hebt het óók op je geweten, wat er allemaal gaande is.’
‘Huh? Ik?’ Willem veerde weer overeind.
‘Jazeker, jij met je intriges. De geruchten gaan dat de sultan een verdrag wil sluiten met Amerika en deze geruchten zijn mede door jou en je bezoek aan de Amerikaanse consul aangewakkerd. Hierdoor zijn de Hollanders dusdanig nerveus geworden dat ze overwegen Atjeh te annexeren.’
‘Och, dat doen ze toch niet,’ zei Willem lusteloos.
‘Maar als ze het wél doen,’ drong Arie aan. ‘Aan wiens kant sta jij dan?’
‘Ik kies helemaal geen kant.’
‘Je zult wel moeten. Als Nederland Atjeh binnenvalt, moeten wij meevechten. Aan de Nederlandse kant, wel te verstaan.’
Willem nam nog een slok whisky om zijn verwarring te onderdrukken. ‘Oké, oké. Dan doe ik mee.’
‘De Hollandse troepen hebben onze steun nodig als ze hier aan land komen. Wij kennen het land, wij kennen de gewoonten. We weten hoe de Atjehers zich zullen verdedigen. Hun strijdlust wordt flink onderschat. Onze legers zullen er niet op voorbereid zijn dat de vrouwen zich net zo fanatiek zullen verzetten als de mannen.’
‘Ja, ja,’ zei Willem, maar Arie was nog niet klaar.
‘Je denkt misschien dat je hier aardig ingeburgerd bent, maar niets is minder waar. Wij zijn buitenstaanders hier. We zijn belanda’s en we zijn ongelovigen. We zullen altijd op eieren moeten lopen want de Atjehers zijn ons vijandig gezind. Ons hele verblijf hier is gestoeld op de farce dat we iets te bieden hebben, wat niet zo is, we komen in feite alleen maar weghalen. Zodra de vorsten ons spel doorzien zullen ze ons zonder meer de keel afsnijden.’
Met de bodem van de fles in zicht maakten hun sombere weerspiegelingen plaats voor luchtiger gesprekonderwerpen en voordat ze in slaap vielen zongen ze geëmotioneerd van Hollands blonde duinen, maar toen Willem de volgende morgen met een kater wakker werd, gaf hij toch veruit de voorkeur aan Sumatra’s blauwe kusten.
‘Vechten voor de belanda’s? Serieus?’ beet Tjoet hen toe toen ze de haveloze mannen vond op de voorgalerij. Hij had moeten weten dat de dunne wanden van het huis hun drinkgelag niet voor haar hadden verborgen en dat ze met stijgende verontwaardiging de loop van het gesprek gevolgd had. Maar hoezeer Arie ook waarschuwde voor een plotselinge ommezwaai van de Atjehse loyaliteit, Willem zag er de urgentie niet van in. Hij was mohammedaan geworden, hij had zich laten besnijden en hij was gehuwd met  een vorstendochter. Hem zou niets overkomen.

                                                                                                                                                                                                                                                                    ©marian puijk