Van Atjeh naar Mejong Lodaja, deel 5 leestijd plm 10 min
Boeyoeng had Engko van kleins af aan als een soort zusje beschouwd. Was het dan zo vreemd dat hij in Willem een vaderfiguur zag? Maar Willem moest hem niet. Hij joeg hem weg als hij zich op de voorgalerij vertoonde. En toch – zijn trots ten spijt – bleef hij rondhangen als de vader van Engko zijn plannen voor een tijgerval ontvouwde voor Talib, de nieuwe spoorzoeker. Het was 1873, Boeyoeng was tien jaar oud en hij stelde zich voor dat zó, en niet anders, een vader hoorde te zijn. Een stoere man die initiatief nam, die nergens bang voor was, die misschien wel eens in de problemen kwam, maar die de problemen altijd weer op wist te lossen. Hij wist natuurlijk best dat Willem zijn vader niet was, maar hij stak zijn verering niet onder stoelen of banken. Hij hurkte in de buurt van het huis op een plek waar Willem hem niet kon zien en sloeg de twee mannen op de voorgalerij verlangend gade. Hij voelde zich groot genoeg om mee te denken over die bijzondere val waar een tijger in gevangen zou worden. ‘We zouden een loopplank kunnen maken,’ hoorde hij Talib zeggen. Willem zat voorovergebogen over een tekening met het potlood in zijn mond. ‘Uh uh. Het kantelpunt moet precies goed zijn. Als de plank te vroeg of te laat omslaat, springt de tijger weg.’ ‘De plank moet sterk genoeg zijn, hij mag niet doorbuigen. De tijger moet eigenlijk niet in de gaten hebben dat hij een loopplank op loopt. En de kuil waarin hij valt moet diep genoeg zijn.’ Boeyoeng zou wel willen roepen: ik heb een beter idee! Soms klampte hij Talib aan als die zijn onderhoud met Willem had beëindigd. Talib was geduldiger. Die wilde nog wel eens luisteren naar Boeyoeng, maar hoe hij ook bedelde, Talib wilde geen goed woordje voor hem doen bij Willem.
Boeyoeng droomde ervan dat hij samen met Willem op safari ging. Dan droeg hij zijn geweer en Willem leerde hem schieten. Soms fantaseerde hij dat Willem ooit bij zijn moeder op de tikar had gelegen en dat hij dus eigenlijk zijn echte vader was, maar hij wist zeer goed dat ze nooit een slaapmat gedeeld hadden en bovendien kon hij ook wel aan de kleur van zijn huid zien – als hij die vergeleek met Engko’s huid – dat zijn echte vader inheems moest zijn. ‘Vergif,’ stelde Willem voor. ‘Dat hebben we nog niet geprobeerd.’ Boeyoeng trok verbaasd zijn wenkbrauwen op. Daar had hij ook nog nooit van gehoord, dat er een tijger gevangen kon worden met vergif. ‘Dat komt,’ bracht Talib in, ‘omdat we geen goed vergif hebben hier op Sumatra. Dan zouden we dat uit Java moeten betrekken.’ Boeyoengs gedachten gingen meer in de richting van een kist waarin de tijger gelokt kon worden. Hij legde het voor aan Talib die het een goed idee vond en er vervolgens als zijn eigen idee mee aan de haal ging. Boeyoeng voelde zich gepasseerd. Dit was een mooie gelegenheid geweest om in een goed blaadje te komen bij Willem, maar Talib had hem die kans ontnomen. Teleurgesteld keek hij toe hoe Talib met de eer ging strijken. De spoorzoeker tekende de kooi uit op het grote witte vel van Willem. ‘We binden een geit vast aan een paaltje, binnen in de kooi. De tijger komt op de geit af…’ ‘Op de geur en op het paniekerige blaten.’ Boeyoeng zag het precies voor zich. Hij kon zich niet inhouden en sprong op de voorgalerij. ‘Een valdeur, er moet een valdeur dichtvallen als de tijger erin is.’ Een klinkende draai om zijn oren was zijn dank en vernederd droop hij af. Diep binnen in hem vocht zijn liefde voor de blanke man met een ander gevoel. Een ontluikende haat.