Kalmpjes ging ze rechtop zitten en stak haar magere benen buiten het bed. Haar voeten vonden geen sloffen. Ajoh, waar had ze die nou weer gelaten? Niet belangrijk. Ze bleef even zitten, zocht met haar oor nog steeds door de stilte. Net zomin als haar oren vonden haar ogen aanknopingspunten. Niet de kleinste lichtstraal drong de kamer binnen, er moesten dus dikke wolken voor de maan zitten, concludeerde ze, maar het geruis van regen was er niet. Geen tropische regenbui, ook niet het zachte tikken van vallende druppels uit de bomen.
Toen ze lang genoeg rechtop gezeten had, durfde ze voorzichtig te gaan staan. Zonder slofjes dan maar. De vloer onder haar voeten voelde als gevlochten bamboe. Het bewoog een beetje. Mogelijk hadden de bewegingen in de vloer iets met haar evenwicht van doen. Dat was niet al te best meer, ze viel gemakkelijk om. Voorzichtig, ja.
Tot haar verrassing vond ze zonder problemen de deurknop. Dat was een meevaller in deze duisternis. Waarom had ze eigenlijk geen lampje aangelaten, zoals ze gewoonlijk deed in een vreemde omgeving?
Soedah, deze omgeving was haar immers niet onbekend.
Ook bovenaan de trap niets bijzonders. Met haar voeten onderscheidde ze de eerste trede die ze omlaag moest.
‘Trap, trap,’ hoorde ze Tirto zeggen, gevolgd door het waarschuwende ‘Hati, hati', voorzichtig.’ Ze grinnikte. In gedachten pakte ze zijn uitgestoken hand vast. Het was zo’n attente jongen die haar bij ieder fort dat ze bezochten, iedere heuvel die ze beklommen, iedere traptrede waarover ze uit zou kunnen glijden te hulp schoot. Maar hier stond niemand klaar om haar bij te staan. Gelukkig was er een trapleuning, daar moest ze het dan maar mee doen. Direct onder aan de trap was de kamar kecil, tot haar opluchting met een zit-wc. Dat getob op haar hurken ging haar niet gemakkelijk meer af. Toen ze klaar was zocht ze naast de toiletpot naar de gajong om met het water uit de emmer haar nachtplas weg te spoelen. Adoeh, sufferd. Niet nodig, een stortbak hier. Handig toch.
Op de terugtocht naar boven zagen haar ogen heel vaag de omtrekken van het schilderij boven de trap, ze stelde zich een lieflijk Indisch landschapje voor, met een paar bamboe huisjes en een visser die tot zijn kuiten in de kali stond.
Op de tast vond ze haar bed. Een lekker zacht bed, dacht ze nogmaals toen ze zich weer uitgestrekt had. Genoeglijk sloot ze haar ogen. Nog voordat ze zich opnieuw kon verwonderen over de afwezigheid van de nachtgeluiden, gleed ze al weg in een diepe slaap.
Toen ze voor de tweede keer wakker werd die nacht, schemerde het. Verbaasd ging ze rechtop zitten. Te snel, realiseerde ze zich. De kamer begon te draaien voor haar ogen. Ze sloeg twee handen voor haar gezicht. Nog steeds was het ongewoon stil. Hoe kon dat nou? Ze had de oproep van de muezzin voor het eerste gebed gemist. Die klonk anders luid genoeg door de luidsprekers vanaf de minaret. Normaal werd ze er altijd wakker van. Nu niet. Geen hanen hoorde ze. Geen honden.
Het bed lag niet meer zo lekker. Zonder zich in acht te nemen stapte ze eruit en voelde de vloer glad en koud onder haar voeten. Waar waren nou toch die sloffen gebleven? Geërgerd opende ze de slaapkamerdeur en liep naar de trap.
‘Mind your step,’ hoorde ze de koele, mechanische Schipholstem, net op tijd voordat ze een stap in het luchtledige maakte. Geschrokken bleef ze staan en klemde zich vast aan de trapleuning. Ze ontwaarde het schilderij aan de muur. Geen lieflijk Indisch landschapje maar een sober stilleven, dat ze zelf geschilderd had op nummer.