ToengToeng
 
Oetjah-Atjeh, babbelen onder de waringin





Leestijd plm 3 min
‘Thuus’
Wie naar de Molukken wil moet een vliegreis maken die er niet om liegt. Ik heb me er van te voren op ingesteld dat het lang zal duren en het duurt zelfs nog langer. Hoe lang precies dat ben ik vier maanden na dato alweer vergeten. Ik ben gezegend met een genadig brein: dingen die me niet bevallen worden zo snel mogelijk gewist. Zo ook het duizelingwekkende bedrag dat ik voor de reis heb neergeteld. ‘Dokken en blokken,’ hoorde ik iemand zeggen. Betalen en gelijk maar vergeten.
Ik reis alleen deze keer en ik heb het buitengewone geluk dat ik op de vlucht naar Jakarta maar liefst drie stoelen naast elkaar tot mijn beschikking heb. Armleuningen opgeklapt en lekker dwars zitten met de beentjes omhoog. Dat maakt een enorm verschil voor de vochtophoping in je enkels. Tot zover geen vuiltje aan de lucht.
Helaas zit er een overstap tussen Amsterdam en Ambon, en wel in Jakarta. Ook hier heb ik me op ingesteld. Ik mag wel zeggen: met angst en beven. En zowaar, de overstap is alles wat ik gevreesd heb en nog meer.  

Veel zoeken, ver lopen, verkeerd lopen, de weg vragen, weer verkeerd lopen, terug gestuurd worden, per ongeluk naar buiten lopen en niet meer naar binnen kunnen, het is me allemaal gebeurd. Helder nadenken lukt dan niet al te best meer. Hoewel ik tijd genoeg heb tussen de twee vluchten, begint zich toch een lichte vertwijfeling van me meester te maken. Tot mijn opluchting zie ik ineens de Molukse familie lopen die voor me in het vliegtuig zat. Daar dan maar achteraan, dan komt het wel goed. Totdat de hele familie in de toiletten verdwijnt en het me toch net even te ver gaat om hen daarheen te achtervolgen.
Ik zwerf nog een tijdje rond als een kip zonder kop en uiteindelijk beland ik bij een gate zonder veel vertrouwen dat het de goede is, maar dan zie ik diezelfde familie op de bankjes zitten en ik val ze nog net niet snikkend om hun nek.

Na de lange vlucht naar Jakarta is het laatste stukje naar Ambon maar een peulenschil. Het grootste deel van de reis zit erop. De overstap is achter de rug, de wachttijd overbrugd. Een nieuw elan maakt zich meester van de reizigers, een prettig gevoel van verwachting. Naast me in het veel kleinere toestel zit een Molukse man, niet zo verwonderlijk natuurlijk als je op weg bent naar Ambon. Aan de andere kant van het gangpad zit de rest van zijn familie. 

Aan hun uitgelaten conversatie kan ik horen dat ze allemaal in een aangename staat van opwinding zijn bij het naderende einde van de reis. Al snel ben ik in een geanimeerd gesprek verwikkeld met mijn buurman.
‘Niet met vreemde vrouwen praten,’ waarschuwt zijn broer hem luchthartig, maar daar trekt hij zich niets van aan. Hij vertelt me dat hij al sinds jaar en dag in Drenthe woont. Hij vertelt nog veel meer want hij is een makkelijke prater en voor we het weten zet het vliegtuig de landing in boven luchthaven Pattimura.
De aankomst overtreft al mijn verwachtingen. Vanuit het vliegtuig kijk ik met ingehouden adem naar de bergen en het oerwoud. Prachtig! Zelden ben ik bij een landing zo onder de indruk geweest van het natuurschoon dat zich onder me uitstrekt. Ik ben helemaal in de ban van het vele ‘Molukse’ om me heen: de mensen, de natuur, de muziek die de landing begeleidt. Ik ben blij en ontroerd. En ik heb de bizarre verwachting dat iedereen nu ineens Moluks Maleis zal gaan praten, maar naast me hoor ik mijn buurman zeggen in onvervalst Drents: 'Gelukkig, we ben d’r.' En zijn broer: ‘Ja lekker, thuus.’
                                                                                                         ©marian puijk