Haagse Conventies
Karbouw = waterbuffel, trassie = zeer sterk ruikende garnalenpasta
Leestijd: plm. 5 min
Het detail dat mij in een uiterst onaangename positie bracht, was van een verbluffende eenvoud. Sta mij toe te vertellen hoe een en ander in zijn werk ging.
Handgemaakt in een bekend atelier mag ik mij tot de voornaamste onder de paraplu’s rekenen en mijn carrière nam dan ook een aanvang in een deftige hoedenwinkel op Het Noordeinde. Uitkijkend naar een geschikte koper stond ik daar enkele dagen naast een sjieke etalagepop. Iedere cliënt onderwierp ik aan een zorgvuldige inspectie, maar niemand voldeed aan mijn eisen. Ook het voorbij wandelend publiek sloeg ik met belangstelling gade. Ik raakte onder de indruk van een gedistingeerde heer die een paraplu van uitnemende kwaliteit aan zijn pols voortbewoog in het ritme van zijn zelfbewuste stap. Ik stelde mij voor dat ik deze heer zou vergezellen op zijn lange tournees door het Haagse. Helaas liep hij altijd voorbij. Dagenlang zag ik voetgangers door de herfststormen zwoegen, hun gefolterde paraplu’s in de slagregens. Ik voelde echter geen enkele compassie met mijn deerniswekkende collega’s. Integendeel, ik wachtte minzaam af tot een van hen door de wind gegrepen werd en de lucht in vloog. Dát was het moment dat de eigenaar een nieuwe paraplu nodig had, maar een blik door de etalageruit op mijn prijskaartje deed hem in het algemeen snel doorlopen.
En zo stond ik daar. Vooralsnog onrustbarend genegeerd.
Totdat een wat oudere Indische dame de winkel betrad. Ik besteedde niet veel aandacht aan haar, want ik ben uiteindelijk een herenparaplu. Maar korte tijd later verliet ik aan haar arm de winkel. Verontrust slingerde ik heen en weer aan haar pols. Met de elegante pas van een zeker heerschap nog in gedachten ondernam ik vergeefse pogingen mij te voegen naar het bevallige loopje van de Indische dame.
Niettemin werden wij goede vrienden. Zij miste de grandeur van de hogere Haagse kringen, maar ze bezat daarentegen een geheel eigen, lieftallige charme. Het duurde niet lang of de notabele heer verdween geheel uit mijn herinnering en ik begon er een onverdeeld genoegen in te scheppen het ritme van de Indische dame te completeren als harmoniërend contrapunt. Wij visiteerden de Pasar Malam op het Malieveld, waar zij op oordeelkundige wijze de aangeboden snacks becommentarieerde: “Kassian deze sáte, te lang gesudderd ja, smaakt als rotte durianvrucht,” zo kon zij brommerig mopperen. “Saus te dik, met vel erop, bah, lijkt wel hondenpoep.”
Huiswaarts kerende bevond ik mij senang naast het vrolijk gekleurde parasolletje van haar zuster Toetie op de achterbank van een taxi. Totdat mijn dame achteloos de taxi verliet. Zie hier het ogenschijnlijk onbenullige detail!
Toetie greep nog even achter zich en ik zag het oranje gebloemde pupelepluutje verdwijnen. De taxi reed weg met mij verontwaardigd op de achterbank.
Verscheidene corpulente derrières manipuleerden mij in een ongemakkelijke positie tussen zitting en rugleuning. Op onelegante wijze werd ik geconfronteerd met bepaalde intieme details die ik niet nader zal onthullen. Mijn lot was bezegeld toen een manspersoon van twijfelachtig allooi onhandig instapte.
“Hé daar,” hikte hij toen hij mij ontwaarde. Hoewel zijn adem de wagen vulde met alcoholdamp, was hij niet onvriendelijk. Hij liet de taxi stoppen op de Bezuidenhoutseweg bij het stadspark en stapte uit zonder te betalen, maar mét mij in zijn jichtige knuisten. De regen noopte hem ertoe mij omhoog te steken om hem droog te houden, een dienst die ik hem zonder tegenzin bewees, want hij was – zoals ik al zei – niet onvriendelijk, maar verder hoopte ik zo snel mogelijk van dit heerschap verlost te zijn. Zijn gang léék niet op die van de Indische dame en hij kon zich niet meten met de elegante stappen van de Haagse heer, die plotseling weer op mijn netvlies verscheen.
Zodra de lucht opklaarde deponeerde hij mij in een afvalbak. Roemloos tussen de gedeukte blikjes en de bedorven hotdogs. Met mijn voet in de zure mayonaise van een bakje patat bracht ik mij de hogelijk beminde geuren van de Indische keuken in herinnering.
De nacht ging zwijgend over in een waterige ochtend. Haastige Hagenaars spoedden zich met de ochtendkrant onder de arm naar hun werk. Moeders met dreinende peuters zetten zich neer op de nog vochtige lattenbankjes van het park. Temidden van de vieze luiers overdacht ik mijn uiterst hachelijke positie.
Ineens – en met intense opluchting, mag ik wel zeggen – ontwaarde ik het klikklakken van een bekende tred.
“Adoeh, hier stáát hij!”
Vorsende bruine ogen onderwierpen mij aan een kritische inspectie.
“Hij doet het nog,” jubelde de vertrouwde Indische stem nadat ik enige keren open en weer dicht was geklapt. Daarop liet mijn dame een oordeelkundig commentaar volgen, dat echter niets afdeed aan de vreugde van onze hereniging:
“Ajoh! Hij stinkt als een karbouw in een bak trassie!”
© marian puijk