ToengToeng
 
Oetjah-Atjeh, babbelen onder de waringin

Twee plekken die me aan het hart liggen
Leestijd 5 min


Deze keer wil ik je graag meenemen naar twee plekken die me zeer aan het hart liggen. De eerste is mijn boekenkast en de tweede is een terras boven zee op het eiland Seram in de Molukken. Wat betreft mijn boekenkast: ik ben nog eens aan het tellen geslagen en de teller staat op 439 boeken. Rug aan rug levert dat zo’n veertien meter boeken op. Allemaal over Indië/Indonesië. Gekocht, gevonden, gekregen, op de kop getikt op de meest uiteenlopende plekken, sinds het eerste exemplaar dat ik als pubertje kocht in 1972.
Stuk voor stuk zijn het juweeltjes. Ik wil het nu hebben over twee van die juweeltjes.
De oudste hiervan is ooit in mijn boekenkast beland, waar ik het vlak voor mijn reis naar de Molukken ineens weer zag staan. Zo op het eerste gezicht ziet het boek er heel fatsoenlijk uit, maar van binnen zijn de pagina's gruwelijk vergeeld, ze zijn bespikkeld met bruin verweerde plekken en het boek stinkt zelfs een beetje. Waarschijnlijk daardoor is het in de achterste regionen van mijn heiligdom terechtgekomen. Maar het is nog prima leesbaar.
“Setoewo De Tijger” is een boek van Johan Fabricius. Als er één auteur is die veel over het oude Indië geschreven heeft, is hij het wel. De beste man leefde van 1899 tot 1981. Dat heb ik van internet. Ik weet namelijk helemaal niets van die schrijver. Waar stond hij politiek gezien? Hoe ‘ligt’ hij in de huidige opinie? Ik weet het niet en des te beter eigenlijk. Zo kan ik lekker onbevangen lezen en mijn eigen mening vormen. Want hoe gaat dat met opinies? Vandaag staat iemand op een voetstuk en morgen wordt hij vanwege ‘voortschrijdend inzicht’ verguisd.
Niets mis mee, overigens, met dat voortschrijdend inzicht. Dat betekent dat we ergens mee bezig zijn, dat we niet vastgeroest zitten in oude overtuigingen, maar open staan voor (zelf-) onderzoek. Zeker waar het ons koloniale verleden betreft, is dat toe te juichen.
Goed, Johan Fabricius dus. In een kort zinnetje vermeldt Wikipedia dat hij 106 boeken schreef. Honderdenzes! Hij zou dus in zijn eentje een kwart van mijn Indonesische boekenkast vullen als ik ze allemaal in mijn bezit had. Dat krijg ik nooit allemaal uitgelezen tijdens mijn vakantie op de Molukken. Ik moet me beperken tot Setoewo de Tijger. Maar wát een heerlijkheid, dat boek te lezen op een planken terras waar het water onderdoor klotst en waar alleen de vissen, die ik tussen de kieren door zie zwemmen, in staat zijn me af te leiden.
Maar… Als we het dan over een Nederlandse auteur hebben die over het oude Indië schrijft, is het wel zo aardig om ook het boek van een Indonesische auteur te noemen, die eveneens over het oude Indië schrijft, Mochtar Lubis (1922-2004). Het boek met de titel “Een Tijger valt aan” heb ik in een kringloopwinkel gevonden.
Mochtar Lubis, als Indonesische auteur, raakt in zijn roman al snel aan een niet weg te denken element van de Indonesische cultuur: de magie. Hij schrijft over zijn hoofdpersonen: ‘Alle vier waren ze bij Wak Katok in de leer. Hij onderwees hun in de vechtkunst, de magie en de toverkunst.’
Lubis benoemt het bovennatuurlijke als een authentiek verschijnsel, deel uitmakend van het dagelijks leven van de Indonesiër, een vanzelfsprekendheid waar niemand verbaasd van opkijkt. Wat verderop schrijft hij over de dukun, de dorpsmedicijnman: ‘Hij kon gewone zieken genezen, maar ook slachtoffers van de zwarte kunst; hij bezat de macht om iemand dodelijke buikkramp te bezorgen; hij maakte krachtig werkende amuletten die bescherming boden tegen slangen of andere wilde dieren; hij kon mensen verliefd maken of bang […] en hij had de macht om zich onzichtbaar de maken.’
Lubis benoemt het fenomeen ‘geesttijger’ als hij vertelt over Wak Hitam die ‘…een tijger hield die eigenlijk een geesttijger was. Op de rug van die tijger reed hij overal naar toe. Men vertelde dat hij verschillende malen op zijn spooktijger op bedevaart naar Mekka was gevlogen.’
Toch laat ook Fabricius zich wat magie betreft in zijn werk zeker niet onbetuigd. In “Setoewo de Tijger” schrijft hij: ‘Het kamponghoofd vermeed zorgvuldig het woord “tijger” zelf, in plaats daarvan sprak hij van “Setoewo, de Oude”. Want het is niet geraden de gestreepte Heer van het Oerwoud bij zijn ware naam te noemen op een ogenblik dat hij het zou kunnen horen.’
Beide auteurs vertellen het verhaal van een tijger die zich niet laat vangen, of slechts na langdurige en buitensporige inspanning. Beide boeken zijn meesterwerken! Uitermate geschikt om in de Molukken op mijn terras boven zee te lezen. En hoewel ik me een klein beetje onbehaaglijk zou kunnen voelen over de magie die overal in Indonesië aanwezig is, over tijgers hoef ik me beslist geen zorgen te maken, want die zijn er op de Molukken nooit geweest.
                                                                                                                                                                                                                                        © marian puijk